Madonna met de valken 
      De moord
      LXI 
      Onzichtb're wanden van mijn kerkernacht, 
        Omvang mij met uw donkere deernis, 
        Beschut mijn ziel, die heel mijn wereld is, 
        Tegen een wereld die naar inbreuk tracht. 
      Wordt het te eng in mijn gevangenis, 
        Dan doe 'k u deinen op mijn ademkracht: 
        Beurt'lings verruimt gij u tot sterrenpracht 
        Of krimpt ineen tot de allersmalste nis. 
      Zoo adem ik als machtig moordenaar, 
        Wiens borst 't heelal torst dat hij pas beroofd heeft 
        En vonken aanblaast tot een nieuw heelal. 
      De sferen schikken zich naar zijn gebaar, 
        En God weet niet hoe Hij nog scheppen zal 
        Nu de eenling gloeit van 't vuur dat hij gedoofd heeft. 
       
      Verzamelde gedichten II p. 231 
        
     |